Kleine Aristoteles en de ketel met LSD

Kleine Aristoteles klom via de wiebelende ladder die tegen de enorme ketel aan stond naar boven. Eerste tree, tweede tree, nog eentje. Treetje voor treetje klemde hij zijn handjes vast aan de volgende en tilde ook zijn voetjes op. Hij was nu bijna boven.

Achter zich zag hij zijn geboorteplaats Stagira, onder de brandende zon, omgeven door de glooiende heuvels van Katafigio. Was dat gebouwtje daar nou zijn thuis, waar zijn moeder hem die ochtend nog had gezegd dit keer in de buurt te blijven?

Diep in gedachte verzonken, zoals kleine Aristoteles dat eigenlijk altijd was, had hij niet in de gaten dat hij te ver voorover leunde. Hij verloor zijn evenwicht, schopte in een poging zijn evenwicht te herstellen zijn voet van de ladder en kukelde over de rand van de ketel. Plons. Kopje onder.

Wist je dat je al mijn online masterclasses kunt terugkijken? Check de opnames.


In paniek hapte hij naar adem, maar kreeg in plaats van lucht een slok van het mysterieuze, borrelende spul in de ketel binnen. Hoestend, proestend en half stikkend in het vreemd smakende water, vocht hij zich een weg naar het wateroppervlak. Hij spartelde met zijn armpjes en beentjes richting de felle Griekse zon die hem van boven de ketel door zijn dichtgeknepen oogleden toe scheen.

Een paar bijzonder lange seconden later duwde hij eindelijk zijn hoofd weer boven water en voelde hij hoe er tegelijkertijd een fontein uit zijn keel spoot en in tegengestelde richting zuurstof een weg richting zijn longen baande.

Nadat Kleine Aristoteles eindelijk was uitgewaterfonteind en -zuurstofhapt, klauterde hij via de ladder weer naar beneden om bij te komen in het grasveldje waar de ketel op stond. Zijn mond smaakte gek, voelde wrang aan en kijkend naar de zon en wolken boven zich was er ook allerlei vreemds aan de hand.

De zon was veranderd in een vuurdraak, zo eentje als in de verhalen die zijn moeder hem vertelde voor het slapen gaan. Hij spuwde vuurballen en vuurslierten richting de wolken, die nu bange schaapjes waren die zich mekkerend over het blauwe hemelweiland uit de voeten maakten. In een poging de vuurspuwende draak te ontvluchten, klauterden de schaapjes langs de vuurslierten van de vuurspuwende vuurdraak naar beneden, precies zoals Kleine Aristoteles langs de ladder naar beneden was geklauterd.

De schaapjes verzamelden zich om hem heen op het grasveld. Ze mekkerden drie keer, allemaal tegelijkertijd, waarna ze zich met zelf meegebrachte scheermessen van hun witte wol ontdeden. De wol die op de grond belandde vormde een almaar groeiende berg, die groter en groter werd en nu ver boven Kleine Aristoteles uit torende.

Hij knipperde met zijn ogen, kneep zichzelf in zijn arm. Dit kon toch niet waar zijn? Waar was hij beland? Wat gebeurde er in Zeus naam?

Maar tijd om daarover door te filosoferen had Kleine Aristoteles niet. Want de berg witte wol begon als een tornado boven zijn hoofd te cirkelen, sneller en sneller en sneller. Het oorverdovende geluid van de tornado hield plotseling op, de tornado kwam tot stilstand en nam de vorm van een lange witte baard aan.

De baard boog voorover, zodat ook het gezicht boven de baard te zien was. Twee ogen zo blauw als het hemelweiland waarover de schapen zich enkele momenten daarvoor hadden bewogen, staarden Kleine Aristoteles aan. ‘Plato?’, wist Kleine Aristoteles met trillende lipjes uit te brengen. ‘Ja, Kleine Aristoteles, ik ben het, Plato, Denker der Denkenden, Filosoof van de Grieken, Fantast onder Uranus, God van Lucht en Hemel.’

Kleine Aristoteles had natuurlijk van de verhalen van de Grote Filosoof gehoord en droomde ervan om zelf ook ooit zulke prachtige verhalen bij elkaar te filosoferen. Dat hij deze Denker der Denkenden op zo’n korte termijn in min of meer levende lijve zou ontmoeten, dat had hij natuurlijk nooit kunnen bevroeden.

Maar nu hij hier was, zo besloot Kleine Aristoteles, kon hij net zo goed van de gelegenheid gebruik maken en de Grote Plato om advies vragen. ‘Zeg, meneer Plato, mag ik u wat vragen?’ Plato knipperde met zijn hemelblauwe ogen. ‘Bij Apollo, God van de Kennis, het Orakel en de Zon, maar natuurlijk mag je mij wat vragen, Kleine Aristoteles, wat zouden mijn antwoorden moeten zonder de vragen van leergierige stervelingen zoals jij?’

Dat was natuurlijk ook zo, dacht Kleine Aristoteles. ‘Nou, ik wil je vragen, meneer Plato, hoe vertel je een goed verhaal? Hoe gebruik je de kracht van verhalen om je boodschap op een ander over te brengen? En hoe doe ik dat op bijvoorbeeld LinκΣDίͶ?’

Plato sloot zijn ogen en dacht daar eens lang en diep over na, terwijl hij zijn witte, wollen baard door de wind liet wapperen. Een half uur verstreek, waarna Plato zich omdraaide, vooroverboog en in zijn baard dook. De baard kwam weer in beweging, cirkelde boven Kleine Aristoteles rond in de vorm van de tornado, sneller, sneller en sneller, totdat de baard zich opsplitste in duizend schapen die in alle windrichtingen al mekkerend naar de horizon renden.

Uit de hemel viel een briefje neer in het grasveld waarop Kleine Aristoteles lag. Daarop stond:

Lieve Kleine Aristoteles,

Het vertellen van verhalen is de prachtigste kunstvorm die de wereld kent. Ik gun iedereen de vaardigheden z'n eigen verhalen te vertellen, en zo zijn eigen kunst te maken. Daarom heb ik een online masterclass ‘'Aan de slag met storytelling’' gemaakt, tegen een kleine vergoeding. Kijk maar.

Plato.